Daarheen en weer terug

Vanaf dit moment ging het de meeste tijd bergafwaarts.

Zoals mijn vader altijd al zei: ‘Als je er bent, ben je pas op de helft’. Dus toen onze logeerpartij bij de Tsaatan er op zat begonnen we pas aan de tweede helft van onze reis. Helemaal gerust waren we er niet op, de heenreis was immers al moeilijk genoeg en het had ondertussen zo’n dertig uur non-stop gesneeuwd. Er lag dus een behoorlijk pak sneeuw. Door de sterke wind viel het op sommige plekken nog wel mee, maar daardoor lag er op andere plekken juist extra veel. Het eerste stuk te paard zou in elk geval wel lukken, alhoewel mijn paard soms uitgleed en het paard van Lucía een keer op hol sloeg, zodat het een wonder mag heten dat we er de hele weg op bleven zitten. Onderweg maakten we geen stops waardoor we na een uurtje of drie al weer bij het einde van de weg waren waar mijn auto stond geparkeerd.

Onze zorgen waren niet geheel onterecht, want tijdens het ritje terug naar Tsagaannuur gleden we al een keer zijwaarts een hellinkje af en bleef de auto even verderop steken in een beekje. Gelukkig kon ik beide keren de auto weer op het juiste spoor krijgen, maar we besloten hierom wel om onze grote vriend en toeverlaat te vragen ons de volgende dag op de brommert te begeleiden tot bovenaan de eerste bergpas. Ik hoopte dat het alleen in ‘onze’ vallei zo heftig had gesneeuwd, en bovendien wist ik van de heenreis dat in de volgende vallei relatief veel mensen woonden. Dus mochten we daar in de problemen komen dan zouden we te voet hulp kunnen bereiken.

We vertrokken de volgende ochtend bijtijds want, zo redeneerde ik, als alles nog stijf bevroren is hebben de banden meer grip. De eerste helling die we moesten nemen was een ijsbaan, maar dat gaf wonderwel geen noemenswaardige problemen en ook de top van de bergpas die daarna kwam reden we zo op. Onze kameraad lukte dat niet, die kwam hijgend en puffend achter ons aan omhoog gelopen. Bij de ovoo namen we afscheid terwijl we, tot groot genoegen, zagen dat het in de volgende vallei inderdaad nagenoeg sneeuwvrij was. Zodoende reden we vlotjes (20km p/u) door naar Ulaan Uul waar overigens wel weer een flink pak sneeuw lag.

’s Avonds kwam de eigenaresse van ons hotelletje in Ulaan Uul naar me toe, ze maakte zich grote zorgen vanwege de vele sneeuw. Ook mijn contact uit Mörön belde om diezelfde reden. Gelukkig lag Lucía al te slapen vanwege een griepje zodat die zich niet ook nog zorgen ging maken. Ik moest beide dames in elk geval beloven om te bellen als we aangekomen waren in Mörön. Wederom vertrokken we bij het eerste licht zodat de blubber waar we op de heenweg door moesten nog hard bevroren zou zijn. We kwamen er al snel achter dat de bezorgdheid van de mensen terecht was, vlak buiten Ulaan Uul lag echt veel sneeuw. Toch ploeterde de auto er redelijk eenvoudig doorheen.

Na een uurtje rijden waren we zelfs al 20 kilometer opgeschoten en kwam ons een vrachtwagen tegemoet. Dat vatte ik op als een positief teken, het betekende immers dat de weg begaanbaar moest zijn. Toen we elkaar passeerden viel me alleen wel op dat de vrachtwagen vanwege zijn veel grotere wielen meer bodemspeling had dan wij, en ook dat ie sneeuwkettingen om had. Oef, waarom had ik de avond ervoor niet even in het dorp gezocht naar sneeuwkettingen? We reden nog een paar kilometer verder, en toen gebeurde waar we al die tijd al bang voor waren. De auto kwam muurvast te zitten in de sneeuw.

Na even geprobeerd te hebben om ons er weer uit te rijden moest ik daarmee stoppen omdat de auto zich alleen maar dieper ingroef. Lucía opperde om met een paraplu de sneeuw onder de auto weg te graven. Althans zij met een paraplu, en ik met een nordic walking stok die we nog over hadden uit Nepal. Dat ging op zich wel, maar schoot alleen niet erg op. Na een uur ploeteren hadden we pas zo’n 20% van de sneeuw onder de auto vandaan en hadden we het ijskoud omdat we liggend en knielend ons werk moesten doen. Ineens zag ik in de verte de vrachtwagen die we eerder waren gepasseerd ook stil staan. Ik besloot er heen te lopen om te kijken of zij ons misschien konden helpen.

Na een stevige wandeling van pak ‘em beet een uur bereikte ik ze, ze bleken evenwel niet vast te zitten maar bezig de diepe sneeuw voor de vrachtwagen weg te scheppen. Vreemd, want wij waren daar gewoon doorheen gereden en zij hadden zoals gezegd meer bodemspeling én sneeuwkettingen. Enniewee, ik maakte met handen en voeten duidelijk dat wij wel vast zaten, waarop zij op dezelfde manier vroegen of we geen schep hadden. Nee dus. Daarop keken ze elkaar hoofdschuddend aan met een blik van: “Wat een mongolen, wie gaat er nou zonder schep op pad met dit weer?”. Ze besloten om me de helft van hun scheppen kado te doen zodat we ons zelf konden uitgraven. Ik liep het hele eind weer terug met onze nieuwe schep en trof Lucía aan zoals ik haar het liefst aantref, hard aan het werk op haar knietjes.

Met de schep ging het graven een stuk sneller en na een uurtje was de auto weer los. Ook wij groeven nu de sneeuw op ons pad zoveel mogelijk weg net zo lang totdat we boven op de berg waren. De daaropvolgende afdaling ging gelukkig zonder problemen, waarna ons wederom een besneeuwde helling stond te wachten. Alhoewel het enkele momenten close was, reden we die in één ruk op. Bovenaan zagen we dat in de daaropvolgende vallei nauwelijks sneeuw lag, en dat bleef godzijdank de rest van de weg zo. Moe maar voldaan checkten we om een uur of zeven ’s avonds in in ons hotel in Mörön.

Eindelijk hadden we weer een normaal toilet, hete douche en zacht bed tot onze beschikking. Wat kun je daar van genieten als je meer dan een week in de kou boven een beerput hebt gehangen, je jezelf alleen met wetwipes kon wassen en je kleding inmiddels krokante is geworden. Een uurtje later zaten we in het restaurant te drinken op de goede afloop toen er een Nederlands gezin binnen kwam lopen. Zij hadden de hele reis nog voor de boeg. Ik was stinkend jaloers op ze.

Geef een reactie