Looking for Charlie
Na het vieren van het Chinese nieuwjaar in Hoi An ben ik inmiddels weer op weg met mijn motor naar het zuiden. Via de Ho Chi Minh *proest* highway. Ik heb de me de afgelopen tijd, rijdend op de motor, vaak afgevraagd: “Wat zouden die Vietnamezen er nou eigenlijk van vinden dat er allemaal rijke westerlingen, in hun vrije tijd vanuit hun landen met mooie snelwegen en luxe wagens, naar Vietnam komen om op krakkemikkige motortjes rond te rijden op wegen vol gaten?” Met gevaar voor eigen leven mag ik daar nog wel aan toevoegen. Want de Vietnamezen tuffen, al dan niet dronken (de feestelijkheden rond nieuwjaar duren nog de hele week), op hun gemakkie rond. Ze stoppen en slaan onaangekondigd af wanneer ze maar willen of een bekende zien, of rijden tegen het verkeer in als dat iets korter is. Tegenliggers in auto’s en bussen halen in terwijl dat helemaal niet kan, en dwingen je door met hun lichten te knipperen de berm in. En dat terwijl het al lastig genoeg is om tussen de gaten in het wegdek, zo groot dat er met gemak hele auto’s in kunnen verdwijnen, en koeien door te slalommen. Komt nog bij dat ik de hele tijd met samengeknepen billen op de motor zit omdat ie het elk moment kan begeven, en dat terwijl, vanwege de feestelijkheden, alle werkplaatsen gesloten zijn. Om te voorkomen dat ik zelf bezwijk heb ik gisteren in Buon Ma Thuot en de komende twee dagen hier in Da Lat ingelast om mijn houten kont, mijn zere rug, verkrampte benen en pijnlijke schouder wat rust te gunnen. Bovendien heb ik die tijd ook hard nodig om het zand en stof van mijn lijf te wassen. Maar ik heb het antwoord op de vraag ook. Het is een avontuur en zoals ik al eerder schreef: “Het gaat om de reis, niet om de bestemming!“