Helemaal naar de kloten
Ik moest zo nodig een berg beklimmen, dus ben ik samen met Etienne uit Frankrijk, een sherpa en een gids op een driedaagse expeditie gegaan. De eerste dag was nog wel te doen, met de taxi naar Cebollapampa op 3900 meter en vandaar met volle bepakking naar een refugio op 4700 meter lopen. Aldaar vroeg eten en vroeg slapen want om middernacht werden we alweer gewekt met een lekker kopje coca-thee zodat we om halfeen fris en monter slaapdronken op pad konden. Na een uurtje vroeg onze gids of ik me wel lekker voelde, geen hoofdpijn of andere symptomen van hoogteziekte had. Ik hoefde het maar te zeggen en we konden rechtsomkeert maken verzekerde hij me. Dat wilde ik eigenlijk best, maar ik had 250 dollar betaald en Etienne ook, dus dan ga je niet na een uur al opgeven. Na nog een uur over rotsblokken klauteren waren we aangekomen bij de sneeuwkap en begon hij opnieuw, want boven de 5.000 meter zou het nog veel erger worden qua zuurstofvoorziening. ‘Flikker op’, dacht ik, de top was nu namelijk in zicht (meende ik). Tot drie keer toe dacht ik dat, en wist ik weer een klein energievoorraadje aan te boren. Maar telkens weer die teleurstelling, totdat we er echt bijna waren. Nog twintig meter omhoog, over een scheur in de ijskap (waarvan ik de bodem niet kon zien) springen, en de allerlaatste 2 meter klimmen. Na ruim 7 uur klimmen eindelijk tied veur een pafke. Het moment waarop een oude wijsheid van mijn vader tot me doordrong: ‘als je er bent, ben je eigenlijk pas op de helft’. Na 20 minuten begonnen we dus maar aan de terugtocht, en na zo’n 4 uur strompelen (en weer over die verdomde rotsblokken klauteren) hesen we ons met onze laatste krachten nog even over de laatste hindernis. Alleen maar om er achter te komen dat we niet meer in het refugio konden slapen maar ons terug moesten trekken in een tentje. Dus je begrijpt dat ik wel even toe was aan een hamburgertje toen ik eenmaal terug in Huaraz was.